Niet alleen Europees beschermde natuurgebieden lijden onder luchtvervuiling. Ook het recreatieve Diemerbos bij Amsterdam is bedekt met een deken van onzichtbare stikstof. Waar de stikstof precies vandaan komt, is niet helemaal duidelijk.
De uitstoot van ammoniak door boerenbedrijven zal ertoe bijgedragen hebben, maar zeker ook het verkeer in de hoofdstad, de snelwegen eromheen, de industrie in het havengebied. Want het Diemerbos is een ‘groene long’ te midden van stedelijke nijverheid, veel agrarische bedrijven zijn er in de omgeving niet.
De effecten zijn ingrijpend, laat ecoloog Arnout-Jan Rossenaar van Staatsbosbeheer zien tijdens een wandeling. Stikstof mag dan onzichtbaar zijn, de gevolgen zijn dat niet. Manshoge brandnetels staan langs de wandelpaden, net als drie meter hoge en langgerekte stekelige braamstruwelen. „In een normaal bos staan ook brandnetels, maar die halen geen twee meter. Het heeft met voeding te maken. Popeye werd sterk doordat hij zo veel spinazie at. Deze brandnetels hebben spinazie gekregen: stikstof.”
Zomaar struinen door het in de jaren negentig aangelegde bos is er niet meer bij, of je moet kleding dragen die het volledige lichaam bedekt. Zonder deze maatregelen haal je de overkant van een stukje bos alleen met ontelbare prikken, snij- en schaafwonden.
Het Diemerbos is geen Natura 2000-gebied, maar behoort tot het zogenoemde Natuurnetwerk Nederland, dat Nederlandse natuurgebieden met elkaar moet verbinden. Het loofbos met zwarte els, wilg, iep, es, eik, beuk en berk is echter langzamerhand een nachtmerrie voor ecologen aan het worden. Van de vijftig soorten planten en struiken die in een bos als dit zouden kunnen groeien, zijn er in de laatste vijftien jaar nog maar vijf tot tien over, zegt Rossenaar. Het zijn soorten die het surplus aan de voedingsstof stikstof aankunnen, doorgroeien en het licht wegvangen voor andere, meer kwetsbare bossoorten: bosandoorn, geel nagelkruid, grote keverorchis, dagkoekoeksbloem. „Dat zijn soorten die hier nu ontbreken.”
Rossenaar wijst nog twee andere soorten aan die gedijen in overdaad: kleefkruid, dat op je kleren blijft plakken, en haagwinde, een plant die zich om andere planten heen slingert. „De lijst met soorten is kort. De biodiversiteit is beperkt.” Rossenaar wijst naar een plant die zich ook tussen de brandnetels en braamstruiken heeft kunnen nestelen: de reuzenbalsemien, een exoot. „Die vindt stikstof ook leuk.”
En nog iets: het bos kan zich door woekerplanten niet meer op natuurlijke wijze verjongen. „Voor een klein jong boompje is het ingewikkeld geworden om een grote boom te worden. Ga maar eens groeien, met al die brandnetels en bramen om je heen.”
Alleen nog hamburgers
In de discussie over de stikstofmaatregelen van het kabinet hoor je geregeld het argument dat we ons niet zo druk moeten maken om de schade aan de natuur, aangezien de natuur veel sterker is dan mensen denken, en wij eenvoudigweg ook kunnen wennen aan dat sommige soorten nu eenmaal overwinningen boeken ten koste van andere soorten. Fout, zegt Rossenaar. „Je kunt wel vinden dat je met een beperkt aantal soorten genoegen moet nemen. Maar dat is net zoiets als zeggen: het is oké om elke dag alleen nog maar hamburger te eten. Het betekent een enorme verschraling.”
Daar komt nog iets bij: hoe schraler de flora, hoe minder insecten er kunnen leven. Rossenaar: „Wat ik heel eng vond, is dat er al enkele plaatsen op de wereld zijn waar geen insecten meer zijn. In China is ergens een plaats waar de bestuiving van de peren niet meer wordt verricht door insecten, maar door mensen met een kwastje. Als we zo doorgaan, dragen de planten straks geen vruchten meer. De tomaat gaat weg. De komkommer. De aubergine. Dan hebben we ons in de voet geschoten. Dan worden groenten onbetaalbaar.”
Kortom, wie redeneert alsof er eigenlijk geen stikstofprobleem bestaat en zegt dat het alleen een door ‘Brussel’ verzonnen papieren probleem is, redeneert volgens de ecoloog als iemand die de zwaartekracht ontkent. „Als er ergens een rood alarmlampje brandt, kun je je ogen sluiten, maar daar verandert de kleur van dat lampje niet door.”
Plaggen in heidevelden
Rossenaar stapt een vlindercorridor in, een met gras begroeid slingerend licht pad dat vlinders moet trekken. „Het gonst hier soms van de vlinders.” Vanmiddag valt de opkomst wat tegen, hoewel Rossenaar gelukkig nog wel een gehakkelde aurelia weet te spotten.
Het is verleidelijk maatregelen voor te stellen die een einde aan de verstikking van het bos zouden kunnen maken. Rossenaar heeft wel een paar suggesties, zoals een mondiale omschakeling naar kringlooplandbouw. Maar wat kun je als beheerder van natuur nog doen om de effecten van het teveel aan stikstof te beperken?
„In bossen weinig”, zegt Rossenaar. Maar op andere plaatsen wel. Zo slaan Staatsbosbeheer en andere natuurorganisaties zowat elke tien jaar aan het plaggen in heidevelden, teneinde de bodem minder ‘rijk’ te maken en daarmee kwetsbare plantjes die het op schrale gronden goed doen een kans te geven. „Als je ziet hoeveel stikstof er nu valt, zou je eigenlijk elke drie jaar willen plaggen”, zegt Rossenaar. Maar dat werkt niet. „Drie jaar is te kort voor de heide om zich opnieuw te ontwikkelen. Dan hou je geen heide meer over.” Kortom: „We zitten aan de grens van wat je nog tegen stikstof kunt doen.”